
Jurisprudentie
BG6138
Datum uitspraak2008-11-24
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers133247/HA RK 08-303
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers133247/HA RK 08-303
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Wraking rechter
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Datum uitspraak: 24 november 2008
Zaaknummer : 133247 / HA RK 08-303
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het namens:
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID CERAMIEK TRAVEL B.V., statutair gevestigd te Beek en kantoor houdende te Maastricht, verzoekster,
door haar raadsman mr. A. Kara op 16 september 2008 ingediende wrakingsverzoek in de zaak onder zaaknummer 127601 / HA ZA 08-237 aanhangig tussen Cem IZMIRLI, h.o.d.n. The Pink House Die Werbeagentur, wonende en zaakdoende te Sankt Augustin (Duitsland), (als eiser) en verzoekster (als gedaagde), tot wraking van de rechter mr. [rechter], op de gronden zoals weergegeven in voormeld verzoek.
1.BEOORDELING
1.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de gronden, zoals weergegeven in voormeld verzoek van 16 september 2008, welke gronden ter zitting van deze kamer op 10 november 2008 namens verzoekster door mr. L.E.M. Hendriks (namens mr. A. Kara) nader zijn toegelicht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer - ingevolge artikel 6 lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toekomende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen.
Gelet op het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.3
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn gelet op de subjectieve (persoonlijke) instelling van de rechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil.
Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
1.4
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking van een rechter dient voorop te staan dat deze uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggende geschil enige vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
1.5
De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren dat [de rechter] ten opzichte van verzoekster dan wel het voorliggende geschil (in subjectieve zin) enige vooringenomenheid koesterde.
1.6
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster bestaande vrees, dat de rechter ten opzichte van haar dan wel het voorliggende geschil een vooringenomenheid koesterde, objectief gerechtvaardigd is.
1.7
Het wrakingsverzoek is als volgt toegelicht:
1.7.1
In de eerste plaats gaat het om de opmerking van de rechter dat een bepaald verweer "flauw" kon worden genoemd, welke opmerking van de rechter - hoewel daarom door de raadsman van verzoekster ter comparitie wel uitdrukkelijk was verzocht - niet is opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie, en het door de rechter geschetste daaraan gekoppelde verdere verloop van de procedure, inhoudende dat:
- hij eiser een bewijsopdracht zou geven (inhoudende dat eiser diende te bewijzen dat gedaagde de facturen verschuldigd was),eiser daarin zou slagen, vervolgens gedaagde (verzoekster) de opdracht zou krijgen om te bewijzen dat zij de facturen zou hebben betaald,gedaagde daarin niet zou slagen, gedaagde als resultaat zou worden veroordeeld tot betaling van genoemde facturen, en als bijkomstigheid de proceskosten extreem zouden zijn opgelopen.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek blijkt het volgende:
Nadat door mr. Kara omstandig was betoogd dat de facturen waarvan de eisende partij de betaling door de cliënte van mr. Kara vordert al zijn voldaan, maar vervolgens de vertegenwoordiger van zijn cliënte niet in staat bleek de betaling van alle betreffende bedragen aan te tonen, werd door mr. Kara overgeschakeld op het verweer dat zijn cliënte geen opdracht had gegeven tot de gefactureerde werkzaamheden c.q. geen verzoek had gedaan tot de levering van de gefactureerde zaken.
Tegen de achtergrond van het juist daarvoor gevoerde verweer dat alle facturen, waarvan eiser betaling vorderde al waren voldaan, het feit dat was komen vast te staan dat eiser en gedaagde een langlopende zakelijke relatie onderhouden en sinds de ontvangst van de facturen geruime tijd was verstreken terwijl van protest van de zijde van gedaagde tegen deze facturen uit het dossier niet blijkt, heb ik het aangedurfd dat verweer te kwalificeren als 'flauw'.
Ik heb vervolgens een als dan mogelijk verloop van de procedure geschetst, zoals door mr. Kara in zijn verzoek tot wraking getrouw is weergegeven, en daaraan de conclusie verbon¬den dat daarmee wellicht veel tijd en kosten zouden zijn gemoeid.
Aansluitend aan het schetsen van dit processuele scenario heb ik voorts tentatief de gedachte uitgesproken dat het de gedaagde misschien slechts te doen was om de procedure te traineren en op die wijze de betaling van de gevorderde bedragen uit te stellen.
Vervolgens is door mij aan mr. Kara en aan de vertegenwoordiger van diens cliënte de gelegenheid geboden daarop te reageren.
Uit deze reactie van de rechter blijkt niet alleen dat het woord 'flauw' inderdaad door hem is gebezigd, maar ook dat de raadsman het door hem (rechter) geschetste verdere procesverloop getrouw heeft weergegeven. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat de rechter zich ter terechtzitting inderdaad zo stellig heeft uitgelaten over het verdere procesverloop als door de raadsman van verzoekster geschetst.
1.7.2
In de tweede plaats gaat het om de opmerking van de rechter ter comparitie van partijen - nadat de raadsman van verzoekster ter comparitie aangaf dat hij vond dat bepaalde opmerkingen en stellingen van zijn kant in het proces-verbaal van de zitting moesten worden opgenomen - dat 'flauwekul' niet in het proces-verbaal van de zitting zou moeten worden opgenomen.
Op het laatste blad van het proces-verbaal van de onderhavige comparitie van partijen heeft de rechter het volgende doen opnemen:
Eiser verzoekt vonnis en gedaagde verzoekt beraad, in afwachting van een afschrift van het proces-verbaal van de terechtzitting van heden.
Mr. Kara wenst zich te beraden op de consequenties met betrekking tot de opmerking dat in het proces-verbaal van de terechtzitting geen flauwekul wordt opgenomen. In afwachting van de uitkomst van dat beraad wensen mr. Kara en de vertegenwoordiger van Ceramiek Travel B.V. hun verklaring in het proces-verbaal niet te ondertekenen. Een verdere reden om niet te ondertekening over te gaan is door hen beiden niet opgegeven.
De rechter verwijst de zaak naar de rol van 15 oktober 2008 voor het wijzen van vonnis.
Uit het hiervoor vermelde leidt de rechtbank af dat het woord "flauwekul" inderdaad op enig moment door de rechter is gebezigd. Het wekt bovendien verbazing dat, ondanks het feit dat gedaagde beraad verzocht om zich te beraden op de consequenties van voormelde opmerking, de rechter de zaak desalniettemin naar de rol van 15 oktober 2008 verwees voor het wijzen van vonnis.
1.7.3
In de derde plaats gaat het om de wijze waarop het dicteren van het in het Turks geuite standpunt van eiser is gegaan.
In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter omtrent dit punt het volgende aangegeven:
Ter zitting onderhielden eiser en diens advocaat zich in een voor mij niet verstaanbare taal. Naar luidt zou dit de Turkse taal betreffen. Eiser bleek de Nederlandse taal niet machtig. Door de advocaat van eiser werd aan mij medegedeeld dat eiser voor de vertaling van hetgeen ter zitting door hem of door anderen werd verwoord, gebruik wenste te maken van de kwaliteiten van zijn advocaat als tolk. Op de vraag of eiser erkende dat door hem op enig moment in of omstreeks het jaar 2006, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk aan (een vertegenwoordiger van) de gedaagde was medegedeeld dat er op dat moment op de gedaagde geen vorderingen meer bestonden, begon eiser een naar het mij door klank en gebaar voorkwam nogal uitgebreid verhaal in deze voor mij niet verstaanbare taal. Ik heb deze beantwoording door eiser afgebroken en aan de advocaat verzocht de stelling aan eiser voor te leggen dat zodanige mededeling niet door eiser was gedaan, waarop hij dan zou kunnen volstaan met het antwoord dat deze stelling correct was of niet correct was. Door eiser werd medegedeeld dat deze stelling correct was. Dien overeenkomstig is dit in het proces-verbaal opgenomen.
Uit voorgaande passage blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat door de rechter eiser de woorden min of meer "in de mond" zijn gelegd door eiser een vraag voor te leggen die deze slechts met "ja" of "nee" kon/mocht beantwoorden.
1.8
Volgens verzoekster zijn de uitlatingen van de rechter zodanig dat zij in de optiek van verzoekster nauwelijks nog ruimte laten voor een andere uitkomst van de zaak dan een voor haar nadelige, zodat sprake is van dusdanige gewekte schijn van vooringenomenheid en partijdigheid dat het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden gehonoreerd.
1.9
Gelet op hetgeen hiervoor onder 1.7.1 t/m 1.7.3 is vermeld acht de rechtbank het voorstel¬baar en aannemelijk dat bij verzoekster de vrees is ontstaan - welke vrees naar het oordeel van de rechtbank objectief gerechtvaardigd is - dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbrak. In elk geval is in casu naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vermeden dat de schijn van partijdigheid kon ontstaan. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op de door de rechter "tentatief" uitgesproken gedachte, zoals die blijkt uit de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.
1.10
Het verzoek tot wraking van de rechter dient derhalve te worden toegewezen.
2.BESLISSING
Wijst het verzoek tot wraking van mr. [rechter] toe.
Aldus gewezen op 24 november 2008 door mrs. F.A.G.M. Vluggen, J.N.F. Sleddens en W.E. Elzinga, rechters, in bijzijn van de griffier P.J. van der Zee.
PZ